Even helemaal weg

Waar kun je heen als je ‘even helemaal weg’ wilt? Je kunt natuurlijk, net als Dick van Eijk, naar het meest afgelegen punt van het Europese vasteland lopen; ergens in het noorden van Zweden, op een stompe bergkam tussen twee toppen van rond de 1.100 meter. De dichtstbijzijnde weg ligt hemelsbreed op ruim 46 km.

Te voet is die weg nog veel verder. Er liggen bergen en snelstromende rivieren tussen.

Van Eijk beschrijft dat alleen-zijn in de wildernis je mentale staat verandert. Dat gaat volgens hem altijd in vier fasen. Van veel praten met jezelf (fase 1), via praten tegen de omgeving (fase 2), het terugpraten van die omgeving, waardoor er een gesprek op gang komt (fase 3) tot een geaccepteerde gast in de natuur, of het één worden met de natuur (fase 4).

Ik herken dat wel. Ik loop niet in de wildernis, maar wel in stille gebieden waar je vaak alleen bij vertrek en aankomst mensen tegenkomt.

Het allerprettigste van wandelen vind ik fase 1 achter me te laten. Praten met mezelf doe ik, tot vervelends toe, de hele dag al, ook niet-wandelend. Dat varieert van ‘het herhalen van gevoerde gesprekken’, tot ‘had ik die mail nou wel of niet beantwoord’; van ‘niet vergeten de was in de wasmachine te stoppen’, tot ‘wat zal ik vanavond eten, en oh ja, daar moet ik wel eerst boodschappen voor doen’. Als ik heel druk ben geweest kost het meer tijd om niet alleen meer tegen mezelf, maar ook tegen de natuur te praten. In eerste instantie mopper en scheld ik: tegen de regen, een modderige weg, de brandende zon, verdwaald zijn, een pad dat afgezet blijkt te zijn, een bruggetje dat ingestort is. Eigenlijk mopper en scheld ik natuurlijk vooral tegen mezelf, maar gaat het over de natuur. Op het moment dat de natuur terug gaat praten, wordt het mopperen ook minder. ‘Het wordt vanzelf weer een keer droog.’ ‘Je moet je ook niet zo haasten, neem de tijd.’ ‘Gebruik je stokken voor je evenwicht.’ ‘Zet je hoed op tegen de zon.’ ‘Vertrek wat vroeger, zodat je niet midden op de dag loopt.’ ‘Heb vertrouwen, want je weet het: het komt eigenlijk altijd wel goed.’

Als ik echt tegen de natuur praat, praat ik niet alleen tegen dieren. ‘Hé hallo vogel, wat fluit je vrolijk.’ ‘Dag koe, ga je even aan de kant?’ ‘Wacht vos, je hoeft niet bang te zijn, ik ben het maar.’ Ik praat ook tegen bomen, bloemen en dingen; een beetje zoals in het gedicht ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ van Paul van Ostaijen. “Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem, ploem ploem”. Dan valt de rust over me heen. Ik heb alle tijd, ik leef in het hier en nu, ben minder streng voor mezelf en er moet even niets meer. Ik ben één met de natuur; een gelukzalig gevoel en een weldaad voor mijn geest.

PS Van Eijk komt overigens na 14 dagen terug in de bewoonde wereld, een gehucht van ruim 20 vaste bewoners. Voor wie uit de stad komt daarentegen, is dit het einde van de wereld, het is het einde van een meer dan 100 km lange doodlopende weg.

Bron

https://www.nrc.nl/nieuws/2023/01/06/op-zoek-naar-het-meest-afgelegen-punt-van-europa-a4153311

Vorige
Vorige

Pleisters plakken

Volgende
Volgende

Lummelen en lanterfanten